Met Jacob van Lennep (1823) naar Ommerschans (2018) op zoek naar het gesticht

Voorkant de Ommrschans

Ik ben vandaag onderweg naar de Ommerschans, ooit een beruchte bedelaarskolonie gesticht door de Maatschappij van Weldadigheid. Jacob van Lennep heeft me op dit idee gebracht, doordat hij als jonge student in de zomer van 1823 ook naar deze plek te voet op reis gaat. Misschien kom ik hem onderweg nog tegen. Een reisverslag naar de uitersten van de ‘Hollandse weldadigheid’.

We vertrekken beiden vanuit Zwolle, hij doet er drie uur over met de koets tot aan de buitenplaats van Van Dedem (naar wie de vaart is vernoemd die daar loopt). Daarna is het voor Van Lennep nog twee uur wandelen. Ik ga met de trein tot aan Ommen en daarna twee uur te voet verder, het eerste gedeelte via de Vecht, het tweede deel langs landerijen met mais en weilanden afgewisseld met bos. Het is warm, zelfs dertig graden. In Ommen spelen kinderen op de Vecht met bootjes. Er zijn veel dagjesmensen onderweg. Het is een vrolijke boel. Enigszins hierdoor wat opgevrolijkt, stap ik op mijn doel af.

Jacob van Lennep moet entree betalen als hij de Ommerschans binnen wil komen. Hier wordt hij en zijn wandelvriend Van Hogendorp rondgeleid. Hij treft er veel ellende aan. Ommerschans is een onvrije kolonie, hier worden paupers, bedelaars, landlopers, vondelingen en wezen uit de grote steden opgesloten, ook invalide mensen en veel ouderen. Dit met als doel ze op te voeden tot ‘zedelijkheid’ en een bestaan te laten opbouwen in zogenaamde landbouwkolonies, die in Overijssel en Drenthe worden gesticht op de afgegraven veengronden.

Jacob beschrijft dat de binnenplaats heel groot is en door een hek in tweeën gedeeld. Dit hek scheidt de verblijven van de mannen en vrouwen. Het interessante van de dagboek aantekeningen van Van Lennep is dat hij onthult op welke manier de ‘kolonisten’ van Ommerschans leven en vooral moeten zien te overleven.

Ik wandel in de richting van het plaatsje Balkbrug. De Ommerschans schijnt iets onder Balkbrug te liggen. Op de weg daarnaartoe denk ik nog wat gedenktekens en dergelijke te vinden.

Het enige dat ik echter na twee uur wandelen ontdek als overblijfsel van de Ommerschans, honderd vijf en negentig jaar later, is de begraafplaats. Terwijl het hoofdgebouw toch honderd bij honderd meter groot moet zijn geweest.

Kerkhof Balkerweg (foto R. Vellekoop)

De Ommerschans heeft tot eind 1800 dienst gedaan als gesticht en in deze periode sterven 5448 mannen, vrouwen en kinderen. Op het kerkhof tref ik echter niet meer dan zo’n dertig houten kruisen aan en wat gedenkstenen, die laatste zijn gemaakt voor personeelsleden van de schans. Voor de meeste landlopers en bedelaars is dus nooit een kruis of steen ter nagedachtenis opgericht. Zij worden met de nek aangekeken, ze zijn in de ogen van de welgestelden niets en keren na hun dood tot niets terug.

Sporen van het enorme complex van het bedelaarsgesticht zijn vakkundig verwijderd. Het enige dat ik nog aantref is de gracht van toen. Voor de rest staan er alleen bomen en manshoge brandnetels, die het hier uitstekend doen!

Terrein de Ommerschans (foto R. Vellekoop)

Vanaf 1809 is landloperij opgenomen in het Wetboek van Strafrecht (het zal tot 2000 duren voordat de Landloperswet wordt opgeheven). Rondzwerven zonder aantoonbare middelen van bestaan is strafbaar. De mensen die zich hieraan schuldig maken worden opgepakt en op transport gezet naar een van de strafkoloniën, waaronder de Ommerschans. In 1823 telt Nederland 2 miljoen inwoners, waarvan meer dan 200.000 een armoedig bestaan lijdt. Vaak gaan deze mensen op zoek naar werk in andere dan hun eigen woonplaats en worden vervolgens opgepakt als landloper. Met name in de steden heerst erg veel armoede.

Van Lennep is destijds onderweg met graaf Van Hogendorp (wiens vader Willem I uit Engeland haalt om hem de eerste koning van Nederland te kunnen maken). Zij wandelen parmantig rond, waarbij ze regelmatig de trekschuit of de diligence nemen op hun maandenlange tocht door Nederland in de zomer van 1823. Zij bezoeken allerlei plaatsen waar ze zichzelf uitnodigen bij de plaatselijke elite die hen meestal fêteert op eten en drinken en soms ook onderdak. Jacob heeft van zijn vader geld meegekregen in waarde vergelijkbaar met 5000 euro. Met dit geld op zak zal hij zeker niet als landloper worden gearresteerd.

Jacob van Lennep doet uitgebreid verslag van de Ommerschans. Hij vertelt hoe het er in het opvoedingsgesticht aan toe gaat. Hij spreekt daarin over ‘kolonisten’. De algemene stelregel in de kolonie is dat ‘wie niet werkt, ook niet zal eten’. Dus wie helemaal niet werkt, krijgt niets.
Elke kolonist moet f 1,50 dat is 30 stuivers verdienen. Hiervan is f 1,- betemd voor het middageten en de kleding. Voor de resterende 50 cent krijgt hij of zij bonnen waarmee in de koloniewinkel ochtend- of avondeten kan worden gekocht. Om meer te verdienen moet de gestrafte dus meer dan 1 gulden verdienen, dit kan alleen met zwaar werk. Echter van hun extra verdiensten krijgen ze
– 1/3e deel in contanten
– 1/3e deel blijft voor de maatschappij
– 1/3e deel gaat in een bijzondere spaarpot

Als een gevangene 25 gulden in zijn spaarpot heeft kan hij voorgedragen worden voor vrijstelling, maar dit is afhankelijk van een beslissing van het hoofdbestuur.
Van Lennep vertelt dat hun voeding (een soort bruine bonen) niet geschikt is om daarmee zwaar werk te verrichten. Iemand die zwak en ziekelijk is, kan dus geen ander voedsel verdienen en krijgt het dus ook niet. Hierdoor wordt hij steeds minder geschikt om te werken en krijgt dus minder te eten en ’teert langzamerhand meer en meer uit’. Van Lennep treft kinderen aan die letterlijk kermen van de honger omdat zij structureel te weinig eten krijgen. Tot overmaat van ramp vertelt de kapitein van het gesticht dat er regelmatig mensen worden opgesloten op de Ommerschans zonder rechterlijk vonnis, gewoon om het gesticht vol te krijgen. Het is gebouwd voor 1000 mensen, terwijl op zeker moment er 2000 in opgesloten zitten!

Achterkant de Ommerschans

De Ommerschans, tussen Ommen en Balkbrug, is tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) aangelegd als verdedigingsschans. De omgeving van de Ommerschans was vroeger een woest en drassig gebied met daartussen een wat hogere zandrug. De schans is vanwege zijn ligging ‘De Ommerschans’ gaan heten, het was een verdedigingswerk in de linie van de Eems. De Maatschappij van Weldadigheid neemt in 1819 het fort Ommerschans van de overheid over.

De kolonie heeft een heel slechte naam en aan het einde van de 19e eeuw wordt alles tot de grond toe afgebroken. De stenen worden hergebruikt bij onder meer de bouw van Veldzicht, de huidige tbs-kliniek in Balkbrug.

De ‘Maatschappij van Weldadigheid’ is op 1 april 1818 op initiatief van Johannes van den Bosch opgericht met het doel paupers, bedelaars, landlopers, vondelingen en wezen op te voeden tot “zedelijkheid en eer­lijk zelfbestaan”, door hen onder te brengen in landbouwkolo­nies op te ontginnen gronden, meestal heide- en veengronden. In 1821 zijn er op drie plaatsen kolonies met zo’n vierhonderd kolonistenwoningen: Frederiksoord, Willemsoord en Wilheminaoord. Naast deze vrije kolonies zijn er twee onvrije, de Ommerschans en Veenhuizen in Drenthe. Uiteindelijk is het project van Van den Bosch, die in 1844 overlijdt, geen succes. Om een faillissement te voorkomen gaan de dwangkoloniën in 1859 over naar de overheid.

De Maatschappij wilde armoedebestrijding koppelen aan tewerkstelling in het kader van grote publieke werken. Dat idee (armen als reserve arbeidsleger) is sindsdien niet meer uit het overheidsbeleid weg te denken. Tot op de dag van vandaag worden mensen met een bijstandsuitkering in de Participatiewet gedwongen een (extra) tegenprestatie te leveren voor hun uitkering.

Mensen kunnen tegenwoordig niet meer worden vastgezet omdat zij geen vaste woon- of verblijfplaats hebben zoals in de 19e eeuw. Deze situatie is sinds het jaar 2000 een feit.

Aanvankelijk wil ik een leuk reisverslag maken, door een van de etappes uit het dagboek van Jacob van Lennep te nemen. Al lezende kom ik er echter achter dat de armen en behoeftigen die in bedelaarsplaatsen in Hoorn, Veenhuizen en Ommerschans worden opgesloten, een uiterst ellendig bestaan krijgen van de overheid uit die dagen. Een opsluiting die zelfs regelmatig tot hun dood leidt. Pas wanneer ik op de begraafplaats van de Ommerschans rondloop, dringt het in zijn ware monsterachtige proporties tot mij door. Geen spoor van de arme zielen is overgebleven, enkel nog wat archieven.

Maatschappij der Weldadigheid, brochure Publieksbrochure Kolonien lr
De zomer van 1823, dagboek in pdf Dagboek JacobvanLennep

Lees ook, met een beschrijving van strafkolonie Veenhuizen.

Het pauperparadijs

Rob Vellekoop, 19 juli 2018