Als ik rond 12 uur bij mijn moeder op bezoek ga, zit ze in haar rolstoel voor het raam van haar kamer. De temperatuur schommelt weer op Hollandse hoogte na de hitte van de afgelopen weken. Ze staart onwezenlijk voor zich uit. ‘Dag ma.’ ‘O, ben jij het, antwoordt ze, terwijl ze haar hoofd mijn kant opdraait.’ Ik vraag haar hoe het met haar gaat en tot mijn opluchting geeft ze een helder antwoord.
Helaas zit ze aan haar stoel gekluisterd, ze heeft niet meer de kracht te wandelen. ‘Ik kan mijn handen niet meer gebruiken,’ zegt ze triest, ‘alleen twee vingers.’ Ze laat zien hoe ze het koffiebekertje dat voor haar staat vastpakt. ‘O, zeg ik opgewekt, maar dat lukt nog prima.’ Ze kijkt me aan terwijl ze haar hoofd schuin houdt. Een manier van kijken die helemaal niet bij haar past.
‘Ik heb Anna al een tijd niet gezien en toch woont ze vlak naast me,’ begint ze haar verhaal. ‘Wie is dat ma, Anna?’ ‘Je weet wel, die woont al 24 jaar naast mij.’ Ik hoop dat het werkelijk haar buurvrouw is, maar ben daar niet zeker van. Ik durf echter hierop ook niet serieus in te gaan. ‘Jan woont daar toch ook!’ ‘Wat zeg je ma,’ reageer ik geschrokken. ‘Ome Jan woont helemaal niet naast je,’ zeg ik streng. Ze kijkt me verward aan. ‘Wat zeg je?’ Dan begin ik haar omstandig en strak aankijkend uit te leggen waar ze woont en waar haar broer, ome Jan zijn huis heeft. Ze zwijgt, alsof de woorden niet bij haar binnenkomen. Ik schrik, het zal toch niet waar zijn.
Ik voel me wanhopig worden. Mijn moeder moest eens weten of zich realiseren dat ze nu op een afdeling van het verzorgingshuis verblijft waar ze niet vanaf kan omdat de toegangsdeur met een code is vergrendeld. Wat zou ze kwaad zijn, wanneer ze in haar gewone doen zou zijn. Ze zou razend zijn, maar nu heeft ze amper de fut om een kopje thee vast te houden. Heeft ze meestal geen besef waar ze is en zakt ze vaak weg in een soort niemandsland.
‘Ga maar even wat bij de koffie halen,’ zegt ze plotseling. ‘Bij Hoogvliet.’ De gastvrijheid van toen, breekt als de zon door de donkere wolken. Ik span me tot het uiterste in om mijn wanhoop en verdriet voor haar te verbergen. ‘Ma, zeg ik, gedecideerd, Hoogvliet zit hier niet in de buurt.’ ‘Je bent nu in een verzorgingshuis op de grens van Den Haag.’ ‘Onze Hoogvliet is hier kilometers vandaan, ik kan daar niet even langs.’ ‘Ja, antwoordt ze, ik ben hier al maanden.’ Ik zucht. ‘Nee, ma, houd ik aan, je bent hier pas 10 dagen en daarvoor lag je 6 weken in het ziekenhuis aan een infuus met antibiotica.’ ‘Nee, zegt ze, dat zie je verkeerd ‘Ik zit hier al maanden.’
Pas een aantal dagen later ben ik zover dat ik deze ellende kan opschrijven. Je zult je afvragen, wat hieraan dan ooit positief kan zijn, want dat is natuurlijk de reden dat ik hierover vertel.
Mijn moeder is vijfentachtig. De laatste jaren is ze slecht ter been. De situatie waarin ze nu verkeert is een logisch gevolg daarvan. Ze takelt af en daaraan kan niemand iets veranderen. Ook artsen kunnen ons de eeuwige jeugd niet bezorgen (en dat is maar goed ook).
Zelf zegt ze tegen me, en dan is ze zo helder als een kristalglas, ‘Wat is dit nog voor een leven? Ik kan niets meer.’ ‘Ik kon het laatste jaar zelfs de deur niet meer uit. Ik heb het een keer geprobeerd, en toen kwam ik uitgeput terug al na een uur. Ik heb aan de deur gehangen en het kostte me eeuwen voordat ik weer de kracht had om naar binnen te gaan. Ik kan niet meer, Rob.’
Ik slik en probeer met alle macht mijn tranen weg te duwen. Toch hoort ook afscheid en de dood bij het leven. Die twee kunnen niet zonder elkaar. En daar komt nog een gunstige omstandigheid bij. Mijn moeder is een gelovige vrouw die ervan overtuigd is dat ze naar Jezus terug zal keren wanneer ze sterft.
Voor haar is deze ellendige machteloze situatie waarin ze verkeert tijdelijk. Want straks gaat ze naar de hemel. Dat maakt de aftakeling van lichaam en geest dragelijk. En omdat het voor haar een mooi vooruitzicht is, waarom zou ik die laatste periode verstoren. Waarom geef ik haar niet de vrijheid en moet ze zich bewust van het hier en nu blijven, voor mij?
Waarom laat ik haar niet los? Is het geen egoïsme, dat ik wil dat ze blijft? Hier in dit verzorgingshuis waar ze geen kant meer op kan. Waar ze uitgerekend dat moet doen waar ze haar hele leven de grootste hekel aan had? Namelijk opgesloten te zitten zonder de vrijheid erop uit te kunnen trekken, gebonden te zijn aan een plek.
Ze kon als geen ander genieten van het leven. Haar lach was zelfs voor de grootste zuurpruim aanstekelijk. Er waren tijden, gelegenheden die ze volledig op stelten wist te zetten met haar lachbuien. Ze gaat de goede kant op. Afscheid nemen van haar dierbaren lijkt ze grotendeels al te hebben gedaan, de afgelopen jaren op haar manier in stilte. Nu is ze onderweg van het leven op aarde naar het leven in het hiernamaals. Ze zal ergens halverwege zijn. Soms blikt ze nog even naar ons terug, maar meestal is ze afwezig, is ze al niet meer bij ons.
Wij zullen haar moeten missen, dat is ons verdriet, maar zij zal het heerlijk krijgen en dat gun ik haar van harte.
Rob Vellekoop, 6 september 2018
Geef als eerste een reactie