Bijdrage van Henk Joosen*
Naast het kronkelige pad lagen twee fietsen. Doelloos op de grond. Ook doelloos was het groene gras in het park. Heel even nog. Twee proppen van truien, drie meter uit elkaar. En … klaar!
‘Wie keept?’ riep de jongen van – wat zou ’t zijn? – een jaar of zes.
Zijn kleinere vriendje zei: ‘Jij!’
Het leek een foto van vijftig jaar terug. Zacht wuivende bomen en een pad met houten plankenbanken. De vorige eeuwse verlichting, de vijver vol kwetter-eenden en bazige zwanen. Ik had moeite ze in kleur te zien. Ook de doeltjes waren – door de mode heen kijkend – niet veranderd. Alleen fietsen zoals deze hier, die hadden wij niet. Met van die zadels en toeters en bellen en elektro tellers.
Die van ons roestten onder onze kont weg. En als onze fietsen geen dynamo hadden, dan had je ook geen licht en kreeg je meteen een bekeuring. Fietsen hadden geen batterijen.
De grote jongen ging tussen de proppen staan. Met zijn handschoenen aan.
De kleine droeg er ook, voor straks – ik weet het zeker. Voorzichtig legde hij de bal neer. Pasje voor pasje schuifelde hij achteruit. Met de ogen strak op het doel, als een adelaar. Heel even keek hij naar de bal, die tussen hen in lag. En toen weer naar de vijand in het doel. Hij prevelde wat en wachtte een tel of twee. Een hupje, een aanloop, een uithaal. Een doffe trap, een door zwaaiend been, grassprieten in het rond. De bal naar het doel. Wat een schot. Als een trage herhaling zo mooi.
Dan de keeper. Gestrekt naar de bovenhoek. Jammerlijk plofte hij op de grond. ‘Over!’ riep hij snel.
Maar de kleine juichte. Met heel zijn lijf. Precies als op tv. Nu in het park.
En het publiek … dat glimlachte en besloot nog lang niet weg te gaan.
Henk Joosen, 8 april 2019
Uit: Kort en Klein
Geef als eerste een reactie