Vorig jaar vormden zich binnen onze Levensboerderij twee subgroepen: een meerderheid met een voorkeur voor klassieke tuinbouw en een minderheid van voorstanders van permacultuur. Beide groepen hebben nu een eigen tuindeel en helpen elkaar bij het werk.
In de loop van het vorige jaar werd duidelijk dat een meerderheid van onze groep een voorkeur heeft voor de klassieke tuinbouwmethode. Met waar nodig spitten, mest opbrengen, schoffelen en wieden. Dat, terwijl de pioniersgroep die met het project in 2022 begon uit overtuigde permacultuurders bestond.
Aardappels poten in hooi
Gedurende het gehele seizoen vonden hier onderlinge gesprekken over plaats, totdat tijdens de ledenvergadering in december de knoop werd doorgehakt: we gaan verder op twee verschillende sporen. Klassiek en netjes aangeharkt en permacultuur en lekker wild.
Dit jaar (2024) zijn er negen veldjes ingericht voor de klassieke aanpak met een mix van veelal direct eetbare groenten en drie grotere velden zijn bestemd voor permacultuur met een nadruk op bewaargroenten voor de winter.
Grasdruk
Wat deze discussies over de aanpak in de zomer van vorig jaar volledig op scherp zette was wat ik maar grasdruk zal noemen in het permaculturele aardappelveld. Al in februari bleek namelijk – tot onze grote schrik – dat er op veel plaatsen gras door het dikke hooidek heenbrak. Dat is wat je juist niet wilt zien in de permacultuur, want het hooi is juist bedoeld om het gras tegen te houden.
Nadat de pootaardappels onder het hooi waren gelegd konden we niets anders meer doen dan overal waar het gras oprukte dit wegknippen. Dat was veel en frustrerend werk en het botste met het beeld van een onderhoudsarme permacultuurtuin.
Dure lessen
We hebben ons het hoofd gebroken over de vraag wat deze grasdruk veroorzaakte, want in het eerste seizoen (2022) hadden we daar nauwelijks last van en was er een prima aardappeloogst, waar ervaren tuinbouwers van opkeken.
We kwamen op vier hoofdfactoren:
1. Het moment van hooi opbrengen
In de literatuur uit de VS wordt oktober genoemd als de maand waarin je dit moet doen. Daarom dachten we in ons eerste seizoen dat we veel te laat waren. We deden het namelijk pas in januari en februari. Maar… in grote delen van de VS is er een landklimaat met soms zeer strenge winters. Hier is er zeeklimaat met mildere winters. Zodra in de VS de vorst invalt stopt het composteerproces van het hooi. Dat begint pas weer als de vorst uit de grond is. Bij een milde Nederlandse winter composteert het hooi maandenlang door. De laag slinkt daardoor zienderogen en er ligt een mooie voedselrijke laag voor het gras klaar. Conclusie: later hooi opbrengen. In januari,februari, of misschien nog wel later.
2. De dikte van de hooilaag
In de literatuur wordt een minimum van 30 centimeter dikte genoemd (na enig zacht aandrukken met de vlakke hand). Het lijkt er op dat dit voor ons klimaat onvoldoende is. We hanteren nu kniehoogte als maatstaf. Dus een centimeter of 40.
3. De rij- en plantafstand
Aan het begin van het vorige seizoen besloten we de rijafstand te vergroten van 60 naar 80 centimeter en de plantafstand van 50 naar 60. Dat is een foute beslissing gewest. Het idee was dat we zo ruimte hadden om desgewenst tussen de rijen te lopen, maar dat waren precies de gedeelten waar het gras vrij spel kreeg. We gaan in dit derde seizoen dus weer terug naar 60 centimeter rijafstand en 50 centimeter plantafstand. Bedoeling is dat er zo een dik tapijt van aardappelblad ontstaat dat gras en andere begroeiing eronder houdt.
4. Het moment van poten
Vorig jaar begonnen we met poten in het begin van april. Toen de planten net hun kopje boven het hooi begonnen uit te steken was er in mei één nacht met gure noordoostenwind en nachtvorst aan de grond. Heel wat planten liepen daardoor vorstschade en daarmee een groeiachterstand op.
Uiteindelijk bleek in oktober dat er toch nog wel een aardige oogst was, maar naar schatting (in gewicht) ongeveer de helft van de oogst van2022.
Keverdruk
Wat de oogst nog verder onder druk had gezet was het verschijnen van de larven van de coloradokever in een deel van de aardappelplanten.
Ook dit leidde weer tot intense discussies. De meerderheid was voor het doden van de beestjes en wel in een zo vroeg mogelijk stadium. Een kleine minderheid was daar tegen en vroeg aandacht voor de vraag waarom we met deze plaag werden geconfronteerd. Wat kon je daaruit leren?
Wat bijvoorbeeld opviel was dat de larven (in eerste instantie) vrijwel uitsluitend te vinden waren op zwakke planten, en dan met name de planten die waren gegroeid uit knollen die vorig jaar tijdens het oogsten in de grond waren achtergebleven. Opslag heet dit in landbouwjargon. De coloradolarven vielen in het begin vooral deze opslagplanten aan. Later overigens ook andere.
Deze discussies over de aanpak van de kevers liepen hoog op en uiteindelijk werd besloten te stemmen. Vlak voor de stemming deden we nog een laatste inspectieronde en tot onze verbazing bleken bijna alle beestjes spoorloos verdwenen.
Ze overwinteren in de grond, dus dit jaar kunnen we er opnieuw mee te maken krijgen en dan zal het debat weer oplaaien: vernietigen of vooral zorgen voor sterke planten?
Successen
Waar het vorig jaar alle hens aan dek was in het perma-gedeelte ging het in de tuinbouwbedden juist behoorlijk voor de wind. Er kwam een mooie oogst van onder meer broccoli, uien, prei, bieten, spitskool en sla. Zoveel zelfs dat een deel ervan naar de voedselbank in Deventer ging.
Ook hier hadden we met een plaag te maken: slakken. Maar daar was consensus over: niet doden, maar ‘verhuizen’ (‘uitwijzen’). De planten goed bewaken, dagelijks slakken wegplukken, totdat de planten sterk genoeg zijn om zichzelf te verdedigen.
Ook tal van andere methoden werden beproefd zoals wolkragen aanbrengen rondom de jonge planten of langs de bedden, schelpengrit, brandnetelgier en ‘knoflookwater’, maar dat alles bleek niet afschrikwekkend genoeg.
Druk met slakkenpluk
Het blijft wonderlijk te zien hoe sommige planten – in dezelfde rij – geen last van slakken hebben en stralend gezond en onaangetast tot volle groei en bloei komen, terwijl anderen kwakkelen en ten prooi vallen aan zogeheten plaagdieren.
Dat geeft stof ter overdenking.
In de groep is consensus dat ook de ‘plaagdieren’ hun deel mogen hebben, maar niet alles. Waar dat laatste dreigt te gebeuren is ingrijpen vereist.
Seizoen drie
Bij de start van dit derde seizoen van de Levensboerderij zijn er negen, genummerde veldjes in het tuinbouwgedeelte, waarop volgens de planning zeker twintig verschillende groenten verbouwd gaan worden. Daaronder ook aardappelen. Zo kunnen we straks zien wat de verschillen zijn in groei en opbrengst tussen klassiek geteelde piepers en hun permacollega’s.
Gedurende de winter zijn twee van deze velden gespit, en een voor de helft. Drie anderen zijn met de hand ontgrast en twen hebben nog een graslaag. Op alle negen is ter afdekking karton aangebracht met daarop een laag gecomposteerde paardenmest.
Ook zijn er deze winter van pallethout drie compostvakken gebouwd in een hoek van het terrein.
Het permagedeelte omvat drie velden van elk zo’n 200 m2. Veld A is bestemd voor aardappelen, veld B voor pompoenen, mais en stokbonen en veld C voor wat zich gedurende dit seizoen nog (ongepland) aandient.
Onze groep bestaat momenteel uit veertien deelnemers, waarvan ruim de helft zeer regelmatig op de tuin werkt. Het enthousiasme is groot. We leren veel en genieten van het buiten zijn, in verbinding met elkaar en met het grote wonder dat natuur heet.
Dit artikel verscheen ook op Transitieweb.nl
Lees ook ons Dossier Zelfzorg & Zelfvoorzienend leven
Be the first to comment