Ergens diep in het woud verscholen ligt een stuk bos van ons Franse dorp. Vol overgave en enthousiasme meld ik me begin van dit jaar aan om twee verschillende bospercelen te bewerken. De Fransen noemen dat affouage en nettoyage. Het komt erop neer dat ik gemerkte bomen mag omzagen en verwerken tot stukken van 1 meter hout. Tot zover gaat het nog parfait! Ik krijg twee epistels te ondertekenen waarin ik me verplicht deze bossen op te ruimen nadat ik er de bomen heb omgezaagd. Allez!
Nu schakelen we even een versnelling terug. Ik heb van mijn leven nog nooit zoiets gedaan, dus ik spring er onbevangen en een tikkeltje onnozel in. Ik koop een kettingzaag, beschermende kleding en een aanhangwagentje voor het houtvervoer.
In januari en februari is het weer niet meewerkend, met te veel wind en nog meer regen. Van te veel wind bewegen de boomtoppen zodat je niet weet je in welke richting ze zullen vallen en door de regen stopt je kettingzaag er gewoon mee.
Met andere woorden door het weer loopt mijn optimisme een kras op. De weersomstandigheden zijn erg bepalend en daarmee heb ik geen rekening gehouden, want je mag tot eind maart zagen en dan moet het eerste perceel klaar zijn. Dat wil zeggen, met zagen. Daarna moet je de boomstammetjes uit het bos zien te halen.
Pas in maart lukt het me de eerste bomen om te zagen, met hulp van Stephan. Hij leert me hoe te zagen en op tijd weg te rennen als het gevaarte gaat omvallen. Na twee weken ga ik alleen de kleine en grotere reuzen te lijf. Ik zaag de stammen op 1 meter en snijd de takken in kleine stukken. Vol trots loop ik op 30 maart mijn bosperceeltje uit. De klus is geklaard. Nu mag ik op voor het tweede perceel. Ik vergeet echter een kleinigheidje.
Het zal je niet verbazen dat ik daarmee nog steeds bezig ben, sinds april van dit jaar. Ik ging er vanuit dat ik die houtrijkdom gemakkelijk zou kunnen uitrijden, met mijn aanhanger wel te verstaan. Echter toen ik voor het eerst naar dit verre bosperceel ging, zonk de moed me al in de schoenen. Het bos inrijden met mijn auto is uitgesloten, er weer uitrijden onmogelijk. Mijn Volvo is niet echt geschikt voor smalle bospaadjes, rijkelijk gevuld met putten en plassen en vooral modder. Het kost me steeds 15 minuten lopen om daar te komen. Andere mogelijkheden heb ik niet. Of toch?
De maanden, april, mei, juni, juli, augustus verstrijken zonder enige transportactiviteit vanaf dit stukje.
Maar niet getreurd, ik heb een geweldig plan in mijn achterhoofd en bergen hoop dat het weer beter wordt en de baggerpaden opdrogen.
Mijn beste vriend Stephan heeft namelijk een klein soort tractor, daarmee wil ik de klus klaren. Hij moet een paar ritjes maken het bos uit naar de rand en vervolgens pik ik het hout op met mijn aanhangertje.
Echter ook hier zit het een beetje tegen. Steeds maak ik hoopgevende afspraken met hem om het felbegeerde stookhout op te halen, maar iedere keer komt er iets tussen. Eerst krijgt hij het in zijn rug, dan is er iets met zijn hand, griep komt er tussendoor en al deze perikelen wisselen zich af met hoosbuien die weggetjes veranderen in modderpoelen waarin je kunt verdrinken.
Vertwijfeld begin ik me af te vragen of het me dit jaar nog gaat lukken.
Tot mijn verbazing komt op een mooie zomerdag in september (dat wil niet zeggen dat de smurrie in het bos is opgedroogd) mijn buurman naar me toe, die ook meedoet aan de blubberslag, en hij biedt me aan om met zijn trekker mijn hout op te halen. Hij heeft me namelijk iedere dag een aanhanger uit het bos (uit het wel bereikbare perceel) zien halen en vindt dit eigenlijk te gortig.
Twee dagen later komt de beste kerel bij me langs en meldt optimistisch: “Ik zal je volgend jaar helpen. Mijn moteur heeft het begeven, dit jaar gaat het niet meer lukken.”
Olivier had gezien dat ik uit het tweede bosperceel, dat praktisch aan de weg weg ligt, met mijn kruiwagen alle stammen had opgehaald. Per drietal bracht ik deze over honderd meter naar de weg waar mijn aanhanger stond. Deze stevige lichamelijke oefening zou mij van pas komen. Reken maar.
Ik let niet zo op mijn dorpsgenoten, maar als het mijn buurman is opgevallen, zal de rest ook wel gedacht hebben dat ze een ware atleet in hun midden hadden. Ook dat hij misschien een tikkeltje dom was. Wie gaat er nu met een kruiwagen brandhout uit het bos halen. Ik denk dat ze dat sinds Napoleon hier niet meer gezien hebben.
Deze atleet vond deze activiteit niet zo erg, maar had ook nooit verwacht dit staaltje van kranige dwangarbeid nog eens dunnetjes te gaan overdoen.
Laat me vertellen wat er recent is voorgevallen.
Een paar weken geleden heb ik bedacht dat het haardhout echt uit het bos moest. Mijn overeenkomst voor affouage en nettoyage duurt namelijk tot 31 december van dit jaar. Ja, ik begon me echt een beetje zorgen te maken. Ik bedacht opnieuw een plan om de bosweggetjes vol slijk en smurrie te overwinnen.
Op zekere zaterdag en de zondag erna toog ik naar het woud met spade en hakmes, met in het achterhoofd alert te zijn op jagers, want die schieten er in onze bossen vrolijk op los. Daar aangekomen groef ik de in overvloedig met water gevulde geulen (karresporen, als er karren over heen zouden kunnen rijden) afvoerkanaaltjes en vulde de slijkgaten zo veel mogelijk met sprokkelhout wat te kust en te keur in het bos ligt.
Na dit weekendwerk stapte ik vrolijk naar Stephan, mijn redder in nood, en vroeg hem om met zijn tractor eindelijk dat vermaledijde hout eruit te halen. Hij begreep mijn zorg direct en gaf aan dat hij hoopte dat zijn trekker het deed. Hij had hem namelijk slechts dit jaar een keer eerder gebruikt. En dan heeft het wagentje de neiging, na zo lang te hebben stilgestaan, niet meer te starten. Prima dacht ik, het is nu zaterdag dan kan je moteur twee dagen draaien.
Op maandagmorgen sta ik met min 5 aan de bosrand op mijn Zwitserse vriend te wachten. Dat moet ongeveer te vergelijken zijn met de kinderen die een paar weken geleden de intocht van Sinterklaas afwachtten. Vol hoop en verwachting.
Rond de afgesproken tijd bleef het echter pijnlijk stil aan de bosrand, waar ik vol verwachting klopt het hart, ongeduldig stond te wachten. Kwart over negen nog geen mens. Ja hoor, om half tien zie ik aan de horizon een auto komen aanrijden. Toen wist ik het al: de trekker verdomde het om te rijden. En dat klopte ook. Aan mijn ergernis gaf ik natuurlijk niet toe. Ik reed even later achter Stephan aan, nadat we (vrolijk) besloten hadden om nu de bostocht niet doorging dan maar een kop koffie te gaan drinken. Wat moet je anders doen op een maandagmorgen, terwijl het steenkoud en alle hoop op een goede afloop is bevroren?
Na de koffie proberen we weer even de ongewillige trekker aan de praat te krijgen. Binnen vijf minuten zijn we onderweg naar het hout. Vol verwachting klopt het hart, enzovoort. Stephan probeert met veel geduld via mijn geprepareerde karresporen de modder te overwinnen. Ik heb nooit geweten dat blubber zo kan zuigen. Hij slaagt er ternauwernood in de helse weg af te leggen. We leggen wat stammetjes op de trekker en gaan stapvoets terug. Daar waar het smurriespoor naar beneden loopt weet hij amper in balans te blijven. Dan snap ik dat ook dit onmogelijk is.
Even later bespreken we het moddergevecht. Het is duidelijk dat hij het niet ziet zitten opnieuw te gaan. Ik geef aan hem toe dat het zelfs met een dergelijke tractor niet te doen is. “Het wordt deze maand wel weer droog, zegt hij in een poging mij op te beuren. “Het is onmogelijk in deze omstandigheden”, antwoord ik. “In ieder geval heel erg bedankt voor de moeite.”
Even later rijd ik terug naar huis. Dan dringt tot me door dat ik wil opgeven, dat ik bereid ben het mezelf te vergeven als ik dat hout niet meer ga ophalen. Een boosheid steekt als een storm in me op.
Opgeven komt in mijn woordenboek niet voor. Ik besluit dan maar met de kruiwagen het hout te gaan ophalen.
Een dag later blijkt dat ik er dertig minuten over doe om heen en weer met de kruiwagen door de blubber te banjeren, maar dat hindert niet. Ik zal het er op tijd uit krijgen. “Je kunt natuurlijk vragen aan de commune om het later te doen, als het weer droog is in het nieuwe jaar”, zegt Stephan bemoedigend een dag later. “Nee, zeg ik, ik zal het dit jaar klaren.” “Denk aan je rug”, zegt Mirjam. “Nee”, antwoord ik verbeten, “ik kan en moet het nu doen.” Ze schudt haar hoofd.
Er ligt op dit ogenblik nog zo’n 5 (van de oorspronkelijke 6) kubieke meter hout diep in het bos op mij te wachten, verschanst achter een dijk van blubber. Het lukte me om 13 keer heen en weer te ploeteren door het slijk. Het was heftig. Mijn schoenen konden vaak geen grip meer houden en ik slipte met mijn kruiwagen gevuld met hout regelmatig naar beneden. Een paar keer donderde de wagen om en moest ik opnieuw de met prut bedekte stammen erin leggen. Het lukte me hoogstens 5 keer om heen en weer terug te lopen op een middag. Maar het zal lukken.
Pas nu begrijp ik wat mensen met ‘aanmodderen’ bedoelen.
Ik sluit nu af, want ik heb nog wat te doen zoals je ondertussen weet.
Rob Vellekoop, 7 december 2024
Ik lig hier dubbel, zittende in mijn caravan op mijn stukje terrein in rural Portugal, waar het vandaag 1 °C is. En wens me meteen óók een blubbering bosperceel. Dan blijf ik óók lekker warm, denk ik opgewekt.
Je hoort het, er zijn meer vreemde vogels op moeder aarde 😉
Veel blubber en fijne feestdagen toegewenst!